Drie eeuwen Delfts aardewerk

Door

Delfts

Delfts aardewerk is al sinds de 17e eeuw een oer-Hollands exportproduct bij uitstek. Over de hele wereld zijn de siervoorwerpen als fraai beschilderde wandschotels, plaquettes, kaststellen, beeldjes en spectaculaire bloemen- en tulpenvazen geliefd. De naam ‘Delfts aardewerk’ of ‘plateel’ suggereert wellicht dat het om in Delft vervaardigde keramiek gaat, maar al sinds circa 1660 verstaat men er in feite al het in ons land vervaardigde aardewerk onder dat aan twee zijden bedekt is met een tin-glazuur; uitgezonderd het Friese en Arnhemse aardewerk. ‘Delfts’ is dus eigenlijk een soortnaam. En hoewel de stad Delft al snel het belangrijkste productiecentrum werd, hadden steden als Haarlem, Rotterdam en Amsterdam ook plateelbakkerijen waar men dergelijk aardewerk maakte. Waren er in 1616 in Delft slechts vier pottenbakkerijen productief uit archiefstukken blijkt dat er omstreeks 1650 meer dan 30 pottenbakkerijen in de stad gevestigd waren en de handel floreerde. In de tussenliggende periode waren door een economische crisis tientallen bierbrouwerijen failliet gegaan en hun grote ruimten bleken eenvoudig om te bouwen tot werkplaatsen voor de aardewerk industrie. Daarbij was de ligging van de stad Delft uiterst gunstig: de benodigde grondstoffen waren ruim voorhanden in de directe omgeving en de vele waterwegen vergemakkelijkten het transport.  

De plateelbakkers waren verenigd in gilden. Om meester-plateelbakker te worden doorliep een gezel eerst een leertijd van vier tot zes jaar, waarna een proeve van bekwaamheid moest worden afgelegd. De proef voor de draaier bestond uit het maken van een siroopkan, dertig kleine schotels, een zoutvat op voet dat uit één klomp klei gedraaid moest worden en een slaschaal. Terwijl de plateelschilder ‘een halff dosijn grootste grooten, ende een groot freijtschotel geheel overdecoreren’ moest. Vervolgens keurden twee meester-plateelbakkers de voltooide proefstukken. 
 

Delftse terrine in tinglazuur aardewerk, 18cm breed, 18e eeuw

 

Delfts voor huishoudelijk gebruik 

Het vroegst bekende Delftse aardewerk bestaat overwegend uit eenvoudig – al dan niet gedecoreerd – gebruiksgoed dat destijds in de meeste huishoudens te vinden was. Van fruittest en visvergiet, tot pispot, schenkkan en etensbord. Destijds moeten er honderdduizenden van gemaakt zijn. Dergelijk, ooit alledaags Delfts gebruiksgoed is echter grotendeels verloren gegaan. Overbodig geworden of kapot huisraad belandde met het overige dagelijkse afval meestal in een achter het huis gelegen beerput of op een algemene vuilstortplaats. Daardoor was de geschiedenis van de oudste Delfts aardewerkproductie tot voor kort overwegend gebaseerd op de schaarse bewaard gebleven gave objecten, afbeeldingen op stillevens en schilderijen van schuttersmaaltijden uit die tijd, boedelomschrijvingen en inventarissen. Enkele recente opgravingen in Delft hebben echter een schat aan nieuwe informatie opgeleverd over de diversiteit in vormgegeven objecten en de productie hiervan. Zo werd op het voormalige bedrijventerrein van ‘De Porceleyne Fles’ aan het Oosteinde in Delft een ongeschonden beerput en waterput blootgelegd. Met daarin talloze fragmenten en voorwerpen uit het assortiment van deze plateelbakkerij uit de jaren 1660 – 1680. Het betrof met name voorwerpen die eertijds dienst deden bij het opdienen en gebruiken van de maaltijd en het verlichten van de woning: servies- en serveergoed, testjes, blakers en kandelaars. Vanaf circa 1640 werd er naast algemeen gebruiksgoed ook verfijnder sier-aardewerk geproduceerd. De pottenbakkers en handelaren maakten dankbaar gebruik van de stagnerende import en prijsstijging van het Chinese, blauw/witte porselein dat al vanaf de eerste verkoping in 1604 op Nederlandse bodem in trek was bij meer welgestelde bevolkingsgroepen. De import van het porselein was rond 1645 tot zo’n 250.000 stuks per jaar gegroeid. Maar in de daaropvolgende vijf jaar kwam die min of meer stil te liggen door maatschappelijke onrust in China. Om dit gat in de markt te vullen, grepen Nederlandse producenten vanzelfsprekend hun kans. Aanvankelijk door het Chinese porselein zowel in vorm als in kleur klakkeloos te imiteren. De Chinese decoraties werden in nagebootst in kobaltblauw op een witte ondergrond. Het fijnkorrelige baksel met dunne scherf en wit, soms roomkleurig glazuur dat de plateelbakkers vanaf de laatste decennia van de 17e eeuw konden vervaardigen, is op het eerste gezicht even verfijnd als het Chinese porselein. De gekopieerde decoraties hebben echter steevast iets naïefs; de finesse van de Chinese schilderingen, uitgevoerd in subtiele tinten blauw, was zowel artistiek als vaktechnisch niet te evenaren.  
 

Twee miniatuur Delftse muiltjes, 1750-1800, 17,5 cm lang

 

Sier aardewerk

Vanaf het begin van de 18 eeuw hielden steeds meer werkplaatsen zich bezig met de toepassing van verschillende kleuren. Ook experimenteerden ze volop met vermenging van verschillende glazuren, waardoor er nieuwe kleuren als olijfgroen, zwart en bruin bijkwamen. Nieuwe schilder- en baktechnieken en verbetering van bestaande productiemethoden resulteerden in een grotere diversiteit in kleurstellingen. Door de toenemende welvaart, verdere perfectionering en het grotere assortiment steeg de vraag naar sier-aardewerk explosief. Voorwerpen die voorheen van hout, zilver, tin of koper waren, werden nu gemaakt in aardewerk. Complete serviezen, beeldjes en tafelstukken, kandelaars, sierschotels en monumentale vazen vonden gretig aftrek. Ook tal van voorwerpen die onze voorouders in huis gebruikten kennen we in een ‘Delftse’ uitvoering: olie- en azijnstellen, bierpullen, suikerstrooiers, botervlootjes, tabakspotten en theebussen. Terwijl de lage bloemenvazen met tuiten en obelisken, die tegenwoordig enorme bedragen opbrengen in de antiekhandel, destijds de feestelijke dinertafel hebben opgeluisterd. Zelfs objecten die zich eigenlijk niet leenden voor een uitvoering in aardewerk waren prominent in het ‘rijkere’ interieur aanwezig; zoals vogelkooien, kroonluchters, (sier)violen, pruikenstandaards en spiegellijsten. Kaststellen en kommen kregen een plek op statige, 17e eeuwse kasten. Inventarislijsten uit die tijd vermelden dat schalen en sierschotels op ‘rackjes’ stonden en men spreekt van ‘gebacken steens schilderytjes`: tegeltableaus en geschilderde wand-plaquettes. Daarnaast zijn er tal van curieuze objecten gemaakt. Zoals de karakteristieke melkkannen, vormgegeven als aangeklede aapjes. Sommige exemplaren hebben een steek op waarvan de bolling uitneembaar is. En vaak verraadt het opschrift het gebruik: ‘kees is goet – hij geeft melk in overvloet – als je sijn buik maar vol doet’. Ze waren uiterst populair. Evenals de groot formaat gekleurd Delftse kraantjeskannen, vormgegeven als elegante dame, corpulente man of dronkenlap. Door middel van een (koperen) kraantje kon het glas worden gevuld. Het losse hoofd dient als afsluiting, als een kurk op een fles. Delftse miniatuur schoentjes of muiltjes (zgn. ‘trippen’) werden waarschijnlijk als speels huwelijksgeschenk gegeven en konden als cadeau ook een verholen erotisch getinte boodschap bevatten.  

Museale status

Het sier- en ‘pronk’ Delfts was al in de loop van 17ee eeuw een gewild exportproduct. Er zou echter een einde aan de voorspoed komen: de uitvinding en opkomst van de porselein productie in Europa betekende het einde voor de bloei van het Delftse aardewerk. In de 19e eeuw waren er nog vijf plateelbakkerijen in bedrijf. Na 1858 is het er nog maar één: de sinds 1653 in deze branche werkzame ‘De Porceleyne Fles’.

Leek het fenomeen Delfts aardewerk definitief uit de gratie te zijn; aan het einde van de 19e eeuw ontstond een herwaardering voor het inmiddels antieke Delftse aardewerk. Met name (buitenlandse) collectioneurs zagen het kunsthistorische belang en de schoonheid van dit specifieke product als eersten. De plateelschilder van weleer werd nu als kunstenaar beschouwd.
Omdat vooral de kostbaarder en luxueuze sier- en gebruiksvoorwerpen bewaard zijn gebleven, vormt deze groep het zwaartepunt in de collecties en  openbare museale verzamelingen. Aan menige museale Delfts aardewerk verzameling ligt particuliere verzameldrift ten grondslag. Onlangs kreeg het Kunstmuseum Den Haag (de op 1 oktober jl. ingevoerde naam) een ongekende aanvulling van hun Delfts collectie door een langdurig bruikleen. Het betreft een verzameling van wereldniveau: de Lavino collectie van de in 2005 overleden Nederlandse staalindustrieel Meijer Lavino en zijn echtgenote Paula Lavino-Ridderhof.  
 

Gekleurde Delftse melkkannen, 1750-1770, circa 22 cm hoog

 

Het echtpaar Lavino, verzamelaars pur sang 

Deze unieke verzameling, die nooit eerder publiekelijk te zien is geweest, bevat bijna het complete assortiment van het artistieke vakmanschap van de Delftse plateelbakkers uit de periode 1660 tot 1820. De encyclopedische waarde van de Lavino collectie is uitzonderlijk. En zeker als geheel is die van onschatbare waarde. Niet alleen kocht de naamgever breed en divers aan; hij bracht ook paren samen en zelfs een veelvoud aan stellen. Naast variaties in het vorm-assortiment bracht Lavino Delfts aardewerk in alle decoratietechnieken bijeen. Van het ingetogen monochrome wit tot blauw/wit gedecoreerd, van bonte kleuren tot in pasteltinten uitgevoerde voorwerpen met vergulde details. Daarnaast had de gepassioneerde verzamelaar, in zijn aankoopbeleid bijgestaan door verschillende experts, een scherp oog voor de hoogste kwaliteit. Hij kocht bij gerenommeerde, in antiek aardewerk gespecialiseerde antiquairs en was een trouw bezoeker van Kunst- en Antiekbeurzen als de TEFAF en de PAN waar hij menige opmerkelijke ‘vondst’ deed. De verzameling tal van vormstukken telt die absoluut uniek zijn. Het is ongelofelijk dat Lavino deze kwalitatief en kwantitatief hoogstaande verzameling in een tijdsbestek van slechts twintig jaar bijeen heeft gebracht. Hij breidde zelfs noodgedwongen zijn woonhuis uit met een tuinkamer om alles een plek te kunnen geven. Het echtpaar Lavino leefde letterlijk te midden van hun ruim duizend objecten tellende verzameling: al het Delfts stond opgesteld in speciaal ontworpen vitrinekasten, op tafels en hing aan de wand tot in de keuken aan toe.’ Tot 1 maart 2020 worden rond de 900 voorwerpen uit deze verzameling getoond in de tentoonstelling ‘De Lavino Collectie – Staalkaart van Delfts aardewerk. 

lees meer in Tableau Magazine!

De Lavino Collectie – Staalkaart van Delfts aardewerk 
t/m 1 maart 2020 
 
Kunstmuseum Den Haag
www.kunstmuseumdenhaag.nl 
 
De gehele Lavino Collectie is inmiddels online gecatalogiseerd en te raadplegen via:
https://www.kunstmuseum.nl/nl/deelcollectie/de-lavino-collectie
 

Lees meer ...

David LaChapelle

Maria Magdalena leeft

In de loop der eeuwen veranderde het imago van Maria Magdalena van een verzorgende liefhebbende vrouw in vele andere nuances. Tot de van vandaag levert dat bijzondere kunstwerken op! Te zien in de tentoonstelling Maria Magdalena in Museum Catharijneconvent Utrecht.

Lees verder »