Geuren die de wereld kleuren

Door

Pieter de Hooch, Binnenhuis met vrouwen bij een linnenkast, 1663, olieverf op doek, 70x75,5cm, coll. Rijksmuseum

Geur is bij uitstek het zintuig dat we moeten ervaren. Je kunt intens genieten van de geur van bloeiende rozen in een vaas of een geurende stoofpot op het fornuis. Aan de andere kant kan de geur van een riool of karkas ons letterlijk doen kokhalzen. Geur speelt in op onze emoties en onze herinneringen. Het kan ons in een split second terugvoeren naar een moment in ons verleden en herinneringen ophalen die allang vergeten leken. Hoe beleefde men geur in de 17e eeuw en hoe zien we dit terug in de kunst van die tijd?

Van oudsher beschouwden wetenschappers de reukzin als het minst belangrijke zintuig en vaak werd het in verband gebracht met zonden als vraatzucht en lust. Maar in 17e-eeuwse schilderijen speelt geur een belangrijkere rol dan we tot nu toe dachten. De schilderkunst van de Gouden Eeuw staat bol van geurige bloemstillevens, nieuwe geuren van specerijen en luxeproducten als thee en koffie uit de nieuwe wereld. Maar ook stinkende steden, lichaamsgeuren en de indringende stank van bleekvelden of andere vroegere ambachten spatten soms van het doek af. Bij de meeste schilderijen uit die tijd staan we als moderne toeschouwers niet stil bij geur, vooral omdat wij de meeste geuren uit die tijd niet meer kennen. Zo werd leer vroeger hevig geparfumeerd om de stank die tijdens het bewerkingsproces in het leer trok te verhullen. Een 17e-eeuwer zal zeker een associatie hebben gemaakt met parfum en leren handschoenen bij het zien van een portret. Als we beter weten waar we naar moeten kijken krijgen we een completer beeld van de 17e-eeuwse schilderkunst.

Watervrees
In de 15e eeuw baadde men zich nog regelmatig in openbare badhuizen, maar dat werd in de loop van de 16e eeuw onder invloed van de Reformatie aan banden gelegd. De sfeer in de badhuizen was volgens de Kerk veel te losbandig en dat paste niet in een vroom leven. Die losbandigheid uitte zich onder andere in syfilis, wat men in die tijd nog niet kende als een seksueel overdraagbare aandoening. Erasmus schreef in 1525: ‘Voor 25 jaren was in Brabant niets zo geliefd als de publieke baden, nu zijn ze alle verlaten. De nieuwe melaatsheid heeft geleerd er ons van te onthouden.’ Men raakte ervan overtuigd dat door het baden de huid poreus werd en dat ziektes op die manier het lichaam konden binnendringen. Zo ontstond watervrees en van baden kwam het nog maar zelden, wat resulteerde in overweldigende lichaamsgeuren. Terwijl wij in tijden van corona onze handen wassen tot ze aanvoelen als schuurpapier, waste men in de vroegmoderne slechts een keer per dag zijn gezicht, handen en voeten.
Men hechtte echter wel aan het wassen van het ondergoed, omdat het zweet hierin bleef hangen. Onderzoekers kunnen zelfs aan het aantal hemden afmeten hoe welgesteld iemand in die tijd was. Uit boedelinventarissen blijkt dat drie hemden normaal was voor een persoon met een gemiddeld inkomen. Zeer welgestelden hadden wel twintig tot dertig hemden. In de voorstelling Binnenhuis met vrouwen bij een linnenkast, geschilderd door Pieter de Hooch in 1663, leggen twee vrouwen het pasgewassen linnengoed in de kast. Het hele tafereel ademt een schone sfeer en als we ons best doen kunnen we het schone wasgoed haast ruiken.

Jan van der Heyden, Gezicht op de Oudezijds Voorburgwal met de Oude Kerk in Amsterdam, ca. 1670,
olieverf op paneel, 41,4×52,3cm, coll. Mauritshuis

Smerige steden
In die tijd was niet alleen water een boosdoener, ook geuren werden als gevaarlijk beschouwd. Mensen dachten dat ziektes ook door middel van geur het lichaam konden binnendringen. Vooral geuren van rottend materiaal en stilstaand water waren de boosdoeners. Met name in de steden was de openbare hygiëne een groot probleem. Door de groeiende welvaart in de Gouden Eeuw barstten de steden uit hun voegen. Al die mensen en bedrijven produceerden veel afval, dat grotendeels in de grachten terecht kwam. Soms lagen de grachten zo vol met afval en rottende karkassen dat het water niet door kon stromen, met een enorme stank tot gevolg. In een historische beschrijving van Amsterdam uit 1663 omschrijft Olfert Dapper de stad als ‘een schone maagd met een stinkende adem’.
In het Gezicht op de Oudezijds Voorburgwal met de Oude Kerk in Amsterdam door Jan van der Heyden uit 1670, krijgen we een goed beeld van hoe het er in die tijd aan toe ging en hoe het er in die tijd moet hebben geroken. Aan de linkerkant van de gracht hangt een klein houten bouwwerk, een primaat. Dit openbare toilet loosde rechtstreeks in de gracht. Vlakbij staat een straatveger paardenpoep bij elkaar te vegen. Waarschijnlijk gooit hij dat als hij klaar is ook in de gracht. Desalniettemin zit een vrouw even verderop haar was in de gracht te doen.

Beschermende geuren
Voor je gezondheid kon je dus maar beter wegblijven van stinkende luchten, maar men geloofde ook dat bepaalde geuren juist konden beschermen tegen ziektes. In het schilderij Pestlijders in een gasthuis door Theodoor van der Schuer uit 1682 ligt een zieke vrouw op de voorgrond. Haar bovenlijfje is opengevallen waardoor de lelijke pestzweer op haart borst goed te zien is. Links komen twee verzorgers de kamer binnenlopen. Ze beschermen zich tegen de ziekmakende pestgeur door een zakdoek tegen hun neus aan te drukken. Ook staan er flessen en schalen naast de zieke. Daarin zat waarschijnlijk sterk geurend rozenwater gemengd met azijn en andere beschermende aromatische ingrediënten. Door de florerende handel met het Verre Oosten waren er veel nieuwe kruiden en specerijen voor handen die voor dit doel werden gebruikt. Niet alleen loste men geurende stoffen op in water, ook maakten ze kruidige pastilles voor in het haardvuur, die de ruimte konden zuiveren. Er bestonden speciale ‘secreetboecken’ met allerlei recepten voor verschillende toepassingen.
Soms was slechte geur niet te vermijden, zoals tijdens anatomielessen georganiseerd door leden van het chirurgijnsgilde. Tijdens deze lessen trof men maatregelen om de toeschouwers en chirurgijn te beschermen tegen de rottende geur van het lijk. In De anatomische les van dr. Willem van der Mee, dat in 1617 werd geschilderd door vader en zoon Van Mierevelt, zien we een heleboel geuren. Rechtsonder staan twee mannen met sterk geurende kruidentakken in de handen. Helemaal onderin staat op de balustrade een schaaltje waar een kruidige pastille op brandt. Naast het lijk op tafel brandt een geurkaars en linksonder houdt een man een wierookstokje vast. Een ander opvallend detail is het sieraad wat de tweede man links van dr. Willem van der Mee vasthoudt. Welgestelden konden beschermende geuren ook meedragen in speciaal daarvoor gemaakte pomanders. Dit waren gouden of zilveren bolvormige sieraden, vaak rijkelijk bewerkt, met een of meer compartimenten voor beschermende aroma’s. Ook in het Portret van Margaretha Jacobsdr. (Griet(e)) van Rhijn, geschilderd door Cornelis Ketel in 1605, zien we een pomander. Vaak werd het sieraad aan de gordel gedragen zodat het kon makkelijk naar de neus kon worden gebracht als men in de buurt kwam van slechte lucht.

Abraham Mignon (1640-1679), Stilleven met bloemen en vruchten, ca. 1670, olieverf op doek, 75x63cm, coll. Mauritshuis

Schilderijen ruiken
Het is voor ons misschien vergezocht om geur te associëren met schilderijen, maar als we goed kijken doen 17e-eeuwse schilders grote moeite om ook de geuren van een tafereel over te brengen. Als schilder kon je je vaardigheden tentoonspreiden door van het schilderij een echte beleving te maken. Bekend is dat schilders zich specialiseerden in een zo realistisch mogelijke weergave door de figuren anatomisch correct weer te geven, door beweging te suggereren met een bepaalde compositie of door een minutieuze stofuitdrukking van bont of zijde gewaden. Maar in veel schilderijen zien we ook zeker een verwijzing naar geur, alleen weten wij niet hoe geuren in de tijdroken.
In het Gezicht op Haarlem met bleekvelden (ca. 1670-1675) door Jacob van Ruisdael zijn de witte lakens uitgespreid over de velden. Een 17e-eeuwer zal zeker de associatie hebben gemaakt met de stank van zure karnemelk en bijtend loog waarmee men het textiel bleekte. Een ander goed voorbeeld is het schilderij De Kruidenierswinkel door Willem van Mieris uit 1717. Wij zien een kruidenier met een klant in zijn winkel, maar de geur van zo’n winkeltje kennen we niet. Een tijdgenoot zou echter meteen denken aan geuren als kruidnagel, nootmuskaat, foelie, tabak, gedroogd fruit en noten.

Geuren schilderen
Spelen geuren in eerder genoemde schilderijen nog een ondergeschikte rol, in andere werken is geur het onderwerp op zich als een van de vijf zintuigen. Zoals het zelfportret dat Johannes van Wijckersloot in 1669 maakte, waarin hele cryptische verwijzingen naar de zintuigen te zien zijn. De schilder kijkt ons recht aan, terwijl hij in zijn rechterhand een brandende kaars vasthoudt reuk). Om de kaars is een rol papier gewikkeld met daarop een oog geschilderd met daaroverheen een brilletje geklemd (gezichtsvermogen) en daaronder zijn een mond (smaak) en twee gevouwen handen (tastzin) geschilderd. In zijn linkerhand heeft hij een trommelstok vast, terwijl hij zijn hand laat rusten op de trommel (gehoor). Op de trommel is een schilderende jongeman met een rode muts afgebeeld. De jongen knijpt zijn neus dicht omdat de rook van een brandend stuk touw, dat naast de trommel ligt, zijn neus in kringelt. Naast het touw liggen bloeiende pioenrozen. Er zijn nog veel andere schilderijen gemaakt met de zintuigen als onderwerp, zoals het tafereel van David Vinckboons waar vijf verliefde stelletjes allemaal een ander zintuig uitbeelden. De reuk wordt in dit schilderij verbeeldt door de man die een roos aan zijn lief laat ruiken. Zij draagt een hondje bij zich, het attribuut van de reuk, omdat honden een scherp reukvermogen hebben. Of het romantische werk van Jan Brueghel I en Peter Paul Rubens, Allegorie op de Reuk, waarin een naakte vrouw met hond omringd is door bloemen en apparatuur die gebruikt werd voor het maken van parfum.
Schilders gebruikten dus vaak bloemen om te verwijzen naar de reuk. Bloemen werden in de 17e eeuw zelfs een populair onderwerp op zich. Nu kunnen we niet beweren dat het in deze stillevens om de geur van de bloemen te doen was. De stillevens hebben vaak meer associaties met de vergankelijkheid van het leven. Toch lijkt het erop dat een aantal schilders wel degelijk probeerden geur een rol te laten spelen. Zoals het stilleven van Abraham Mignon waarop niet alleen bloemen te zien zijn, maar ook overrijpe geurige vruchten. Zelfs bijen en mieren zijn afgekomen op de zoete lucht die de vruchten en bloemen verspreiden.
Ook in de literatuur worden geuren aan de hand van bloemstillevens beschreven. De Italiaanse kardinaal en kunstverzamelaar Federico Borromeo (1564-1631) omschrijft een schilderij van Jan Brueghel I als volgt: ‘wanneer de winter alles met ijs bedekt en aan banden legt, heb ik met mijn ogen genoten – en me zelfs geur verbeeld, zij het niet echt – van in verf uitgebeelde namaakbloemen.’

Ruiken aan de Gouden Eeuw
In het Mauritshuis blijft het niet bij verbeelding. Het museum toont niet alleen 17e-eeuwse Hollandse meesterwerken, maar brouwt voor de gelegenheid historische geuren om de werken te begeleiden. Zo lijken de meesterwerken echt tot leven te komen en kan de toeschouwer niet alleen zien hoe het in de 17e eeuw moet zijn geweest, maar ook hoe het er moet hebben geroken.

Het Mauritshuis – Den Haag
Vervlogen. Geuren in kleuren
tot 29 augustus 2021
www.mauritshuis.nl

Lees meer ...

h3h biennale h3h biënnale Tableau Magazine

De h3h biënnale: kunst in de heilige driehoek

Een drie-eenheid smeden tussen kunstwerk, plek en het thema geloof. Dat is de ‘h3h biënnale’ in Oosterhout. Dit voorjaar vindt de derde editie plaats in ‘De Heilige Driehoek’, die bestaat uit drie kloosters met hun tuinen. Twee curatoren brengen hier werk van 27 kunstenaars samen.

Lees verder »