Column Romantiek: het kunstenaarsatelier

Door

J. P. van Horstok, Portret van een kunstenaar in zijn atelier, 1816, olieverf op paneel, 25,5x20cm. (particuliere collectie courtesy Ubbens Art)
J. P. van Horstok, Portret van een kunstenaar in zijn atelier, 1816, olieverf op paneel, 25,5x20cm. (particuliere collectie courtesy Ubbens Art)

Onlangs ruimde ik mijn bibliotheek maar weer eens in. Een dankbaar klusje in deze barre tijden van intelligente isolatie. Vrij rap kwam ik het boek Ateliergeheimen (2006) tegen, begon wat te bladeren en kon het toen niet meer wegleggen. Tegelijkertijd schoten mijn gedachten naar de Noord-Italiaanse badplaats Bordighera (Imperia). Monet heeft daar en in de omgeving ooit een stuk of 35 landschappen geschilderd. Maar dat terzijde. In de zomer van 2008 bezocht ik in Bordighera een van de, naar men zegt, ongeveer 100 authentieke en intact gebleven kunstenaarsateliers uit de 19e eeuw. Het betrof het artistieke heiligdom van Pompeo Mariani (1857-1927), een Italiaanse schilder van oriëntalistische en (semi) mondaine genrestukken. Het kunstenaarsatelier lag erbij alsof de meester net gevlogen was: penselen en kwasten in potjes, ingedeukte verftubes, schildersezels, opgedroogde lappen vol verfresten, vazen met pauwenveren, zijn palet, en verschillende soorten stof lagen gedrapeerd over de doorgezakte fauteuils.

We kennen allemaal het kunstenaarsatelier van de Romantische schilder Eugène Delacroix. En het atelier van de symbolist Gustave Moreau, beide in Parijs. Wie heeft wel eens een voet over de drempel gezet van het Museum Paul Tetar van Elven in Delft ? Of heeft u ooit het domicilie annex kunstenaarsatelier van de welvarende en van oorsprong Dordtse kunstenaar Ary Scheffer in de Rue Chaptal bezocht? Ga erheen. Ik zelf ben dus gek op oude kunstenaarsateliers. Je kunt mij er ’s nachts voor wakker maken. En het liefst zou ik alleen maar schilderijen verzamelen die het kunstenaarsatelier tot beeldmotief nemen. Boek weer teruggezet.

De kunstenaar aan het werk

Een ander schilderkunstig thema dat mij evident na aan het hart ligt, is de kunstenaar aan het werk; in zijn atelier, en plein air of een collega afbeeldend. Meestal vervaardigd als olieverfschets op een klein plankje dat gemakkelijk mee te dragen is het veld in. Op een taxatiedag, jaren geleden, kwam er iemand binnenlopen met een werkje van de Haagse School schilder Jacob Maris die zijn kompaan Frederik Hendrik Kaemmerer achter zijn veldezel in de bossen bij Oosterbeek neerzet. Het schilderijtje is inmiddels toegevoegd aan de verzameling van het Dordrechts Museum. En onlangs kocht ik voor een verzamelaar een op een zeer fijn populierenhouten paneeltje geschilderde voorstelling van de Franse schilder Marie Joseph Ernest le Nail (1842-1927), die zijn kameraad de kunstenaar Ernest Simon weergeeft (zie afbeelding). Vaak spat het plezier en de spontane virtuositeit van deze werken af. Ik ben dan meestal meteen verkocht en merk bij mijzelf dat ik er altijd naar op zoek ben.

Marie Joseph Ernest Le Nail (1842-1927), Portrait of Ernest Simon (1848-1895) painting, 
olieverf op paneel, 23,5x14cm

In de catalogus (het volgende boek dat ik in de kast zette) van de tentoonstelling ‘Mythen van het atelier, werkplaats en schilderpraktijk van de 19e-eeuwse Nederlandse kunstenaar’ (Valkhof Nijmegen en Teylers Haarlem, 2010 ) staan een paar voor mij onbereikbare voorbeelden. Het atelier van de schilder door Petrus van Schendel (circa 1828) dat zich in een particuliere verzameling bevindt, Jan Toorop’s Zelfportret in het atelier (1883) uit het van Gogh Museum en een schilder in zijn atelier uit het Rijksmuseum, dit keer vervaardigd door de paardenschilder Anthony Oberman (De schilder in zijn atelier, 1820); het zijn allemaal ongenaakbare werken voor mij.

De schilder en zijn atelier, of de schilder aan het werk, dat spreekt altijd tot een voyeuristische verbeelding. Inmiddels ben ik in opdracht van een particuliere verzamelaar begonnen, op bescheiden wijze, een collectie op te bouwen van kleine, fijne werken waarin 19e-eeuwse kunstenaars in binnen- en buitenland elkaar schetsen of in ieder geval bezig zijn met het uitoefenen van hun vak. Voor henzelf vaak niet meer dan een studie, een artistieke proeve van bekwaamheid, voor de liefhebbers echter een kunsthistorisch document. In het atelierstuk gaat het om de ‘gewilde wanorde’: een plek waar de rekwisieten chaotisch door elkaar lijken te liggen maar waar alles zijn plaats heeft, exact georkestreerd door de kunstenaar. De kunstenaar voelt zich in de omgeving van zijn werkplaats, veelal in eenzame en zelfgekozen opsluiting, veilig en beschermd. Dat comfortabele zie je eraan af. En wij kijken op gepaste afstand met bewondering toe.

Wilt u meer columns lezen van Jop Ubbens? Abonneer u dan op Tableau Magazine of op onze nieuwsbrief!

Lees meer ...