Categorieën
2019 Jong talent

Jong Talent: Ivan Cremer, beeldhouwer en architect

Beeldhouwer of architect? Ivan Cremer is het allebei. Hij studeerde bouwkunde in Delft en Berlijn en zat acht jaar in New York en Los Angeles bij verschillende architectenbureaus. Eind 2017 gaf hij zijn baan als architect op en sindsdien werkt hij afwisselend in Leipzig en Umbrië als beeldhouwer. Cremer is even over in Amsterdam voor Art Zuid. Daar trekt de publiekslieveling veel bekijks met zijn spectaculaire beeldengroep Birth of Apollo 

Wisselende werkplekken en locaties: wat doen die voor je werk? Cremer: ‘Locaties hebben veel invloed op mijn werk. Vooral op het materiaalgebruik. Mijn focus ligt op ruwe, vaak oude bouwmaterialen. Die haal ik uit vervallen gebouwen. Door deze manier van werken komt de locatie in het werk te zitten. Het concept voor Dancers from Oblivion is hierop gebaseerd. Materialen uit ruïnes zijn de stille getuigen van de plek. Ze hebben meer van de geschiedenis gezien dan ik.’ 

Je zegt dat je experimenteert met hypotheses om je concept te bewijzen. Hoe zit dat? Mijn visie zegt wat het beeld moet worden. Dat probeer ik te creëren. Maar de materialen leiden mij. Ik klamp mij vast aan een visie die in transformatie is. Slechts het concept van een beeld staat vast. Hoe ik daar kom is voor mij een waas. Tussen beginnen met werken en het atelier opruimen zit een periode van hyperfocus. Ik heb niks in mijn hoofd behalve materialen en gereedschap. Boren, bouten, beitels, bijlen, hamers en zagen.’  

Je ziet de beelden als een verbinding van de fysieke wereld met de metafysische, kun je dat toelichten? Een beeld moet gemaakt worden door de kunstenaar zelf. Anders mist het alle intrinsieke waarde. Tegenwoordig maken beeldhouwers en ontwerpers een schaalmodelletje. Of erger: een 3D print die dan in het groot wordt gereproduceerd: digitaal. Vaak door mensen zonder enige affiniteit met het object. Vaak raakt de kunstenaar niks aan. Het beeld is dan slechts een uitgewerkt idee. Voor mij is dat wat ontwerpers van kunstenaars scheidt. Kunstenaars brengen hun ziel over in hun werk. Dat kan niet met tussenpersonen.’  

Ivan Cremer, Sculpture XI, 2019, bekist beton met pigment foto Aldo Chacon

Wie zijn je inspiratiebronnen? ‘Eduardo Chillida en Richard Serra: geweldige beeldhouwers. Peter Zumthor: geweldige architect, net als Le Corbusier. De belangrijkste is natuurlijk mijn grootvader, de modernistische architect Karel Sijmons. Al heel jong wilde ik timmerman en beeldhouwer worden, en later architect. In die praktijk heb ik mezelf echter niet kunnen vinden. Zodra het kon heb ik een atelier gehuurd om mijn eigen ideeën uit te werken. Gek genoeg overleed op de dag van de opening van mijn eerste grote publieke beeld de beroemde architect I.M.Pei (102), een groot voorbeeld.’  

Is er een wisselwerking tussen architectuur en sculptuur in jouw werk? ‘Op een hele ruwe manier pas ik constructiemethodes toe uit de architectuur. Zoals de verbindingen tussen verschillende elementen en de ruwe bouwmaterialen die ik gebruik. Dat zie je vaker in de bouwkunst dan in de  beeldhouwkunst. Ook gebruik ik betonbekistingen afkomstig uit de architectuur.’  

Ivan Cremer. Foto Nathan Christ

Welke magie zit voor jou in het beeldhouwerschap? ‘Die magie zit in het maken van werk dat gebaseerd is op mijn wil om het te maken. In de beeldhouwkunst kan ik mijn vrijheid veiligstellen. Architectuur en beeldhouwkunst hebben alles en niets met elkaar te maken. Architectuur is gebonden aan allerlei wetten en regels. In thema en concept is de volledige vrijheid van beeldhouwkunst prachtig. Natuurwetten, materiaalkennis en conceptueel denken zijn weer grote inspiratiebronnen vanuit de architectuur.’  

Word je vertegenwoordigd door een vaste galerie? De laatste jaren ben ik constant aan het werk geweest. Dus ja, er is nu eindelijk ruimte voor een goede galerie. Ik ben heel blij met Galerie Helga Hofman. Zij richt zich vooral op Duitsland en Duitse kunstenaars. Dat is voor mij heel belangrijk omdat daar in het algemeen goed en serieus werk wordt gemaakt.’ 

Waar ben je momenteel mee bezig? ‘Met beelden op basis van technieken die ik in LA heb toegepast op mijn serie Sculpture XI. Die serie plan ik ergens aan de rand van Berlijn. Inderdaad: verhuizen weer. Ik zoek een atelier, ver weg van de drukte maar dichtbij het centrum van Europa.’  

Ivan Cremer, Dancers from Oblivion, 2018, hout en staal
Categorieën
2020 Jong talent

Jong talent: Frouke van Dijke conservator Kunstmuseum

Frouke van Dijke (31), conservator Kunstmuseum Den Haag, gespecialiseerd in 19e-eeuwse kunst. Inmiddels zes jaar bij Kunstmuseum Den Haag en met ca. tien tentoonstellingen en publicaties op haar naam, zoals de meest recente over Breitner en Israels. 

 “Verhalen vertellen, dat vind ik het mooiste”

Hoe ben jij de museumwereld ingerold? “Na stages bij o.a. de Neue Pinakothek in München en Kunstmuseum Den Haag wist ik dat ik zelf ook tentoonstellingen wilde maken. Werken met objecten in een museum leek mij als kunsthistoricus zonder meer het leukste. En het liefst over de 19e eeuw, een periode waarin veel gebeurt. Kunstenaars worden zich ervan bewust dat ze in een bepaalde stijl werken. Ze gaan zich profileren als ‘moderne kunstenaar’: een nieuw fenomeen. Zo kunnen ze zich afzetten tegen wat er vóór hun gebeurde. Kunstkritiek komt op, met als gevolg: bronnen om te reconstrueren wat er in die tijd gebeurde.” 

Hoe word je conservator? “Door een combinatie van doorzettingsvermogen en geluk. Voor kunsthistorici liggen de banen immers niet voor het oprapen. Gelukkig mocht ik hier stage doen als conservator in opleiding. Ik was letterlijk op de juiste plek op het juiste moment. Er was iemand nodig voor de 19e eeuw en blijkbaar was ik goed bevallen. Ik kreeg toen mijn eerste betaalde baan en viel met mijn neus in de boter.” 

Waar ligt voor jou de uitdaging? “Het is een combinatie van inhoudelijk onderzoek en het maken van verhalen om aan het publiek te vertellen. Daar heb je ingrediënten voor nodig en dan ga je op jacht naar bruiklenen. Het is heel dynamisch werk. Nu mag ik als conservator verhalen maken en daarover schrijven en tentoonstellingen inrichten. Er komt heel wat bij kijken: budgetten, vormgeving, bruiklenen. Al doende leer je de fijne kneepjes van het vak.”

Hoe worden tentoonstellingen gepland? “We werken met een meerjarenplan. En er zijn  mogelijkheden om je eigen ideeën te realiseren. Er worden hier zoveel tentoonstellingen gemaakt, dat is een voordeel. Je hoeft niet vijf jaar te wachten tot je iets mag doen. Verder zijn er wensen van de directie. Zoals de Monet-tentoonstelling. Daar zijn we zo’n vier jaar mee bezig geweest om dat te organiseren. Ondertussen ben je als conservator simultaan ook met andere projecten bezig.”

Schrijf je bij elke tentoonstelling een catalogus? “Meestal wel. Soms schrijf ik alleen en soms met andere auteurs: specialisten die worden gevraagd om een bepaald onderwerp uit te diepen. Zelf schrijf ik het verhaal dat bij de tentoonstelling hoort. Een van de leukste dingen om te doen. Zeker ook omdat ik al jong schrijver wilde worden. Wat er dan ook bij komt kijken: PR, podcasts en optredens bij Opium en op de radio. De pers wil horen wat je te vertellen hebt.” 

George Hendrik Breitner, Meisje in rode kimono (Geesje Kwak), circa 1893, olieverf
op doek, 82 x 53,5 cm, Kunstmuseum Den Haag.

Waar ben je op dit moment mee bezig? “Met Anders Zorn, de Zweedse kunstenaar, gepland voor dit najaar. Die past goed in de lijn van de Europese 19e-eeuwers die wij willen laten zien, zoals onlangs Max Liebermann. Zo heeft elk land zijn eigen helden. Kunstenaars die vaak veel hebben gereisd en hebben samengewerkt. Zo zat Zorn in Parijs en Londen. We krijgen prachtig werk uit het Nationalmuseum in Stockholm. En voor 2022 werken we aan een grote tentoonstelling over Impressionisme. Iets toevoegen vinden we dan belangrijk, je moet niet steeds hetzelfde verhaal vertellen.” 

Wat is het mooie van werken als conservator bij het Kunstmuseum? “Dat je volop het podium krijgt om verhalen te vertellen. We hebben elk jaar een of twee grote tentoonstellingen en ook al zit ik in dat specifieke tijdvak, het is elke keer weer anders. Mijn werk brengt mij naar nieuwe plekken, zoals Zweden en straks weer naar Parijs. Het is geweldig om iets dat mij fascineert over te brengen op een breed publiek. De magie zit echt in het vertellen van verhalen.”

Anders Zorn, Midzomerdans, 1897, olieverf op doek, 140 x 98 cm, Nationalmuseum, Stockholm.

Bij de tentoonstelling ‘Breitner vs Israels: vrienden en rivalen’ gebruik je termen als ‘een artistieke bokswedstrijd’. Ongebruikelijk? “Ik kreeg zelfs een boze mail van iemand die het schandelijk vond dat ik er een wedstrijd van had gemaakt. Wat ik wilde belichten is dat rivaliteit zo’n belangrijk onderdeel is van de kunstwereld. Vroeger wellicht wat explicieter dan tegenwoordig. In de brieven van Israels en Breitner lees je letterlijk hoe ze tegen elkaar opboksen. Ze kijken voortdurend wie er beter is. Competitie en succes, daar ging het om. Dat lees je al bij Vasari die in de 16e eeuw biografieën van kunstenaars schreef. Verhalen vol jaloezie en moord.” 

Bezoekersaantallen zijn belangrijk. Wordt er gemikt op Blockbusters? “Monet was echt een groot succes. Zo’n tentoonstelling  betekent: veel investeren. Dat moet dus veel opleveren. Met Breitner vs. Israels mikten we ook op een groot publiek, maar zulke aantallen hadden we niet verwacht. Dat is dan een meevaller. Publieksvriendelijk programmeren blijft belangrijk maar het maken van blockbusters brengt enorme kosten met zich mee.” 

Richt het museum zich vooral op een groot publiek? “Nee, het is niet zo dat commerciële doelen belangrijker zijn dan artistieke doelen. Wij hebben altijd tentoonstellingen voor zowel het grote publiek als de fijnproevers, zoals Rob van Koningsbruggen tegenover Monet en Emo Verkerk tegenover Rothko. Commercieel succes is dus niet ons hoofddoel. We programmeren net zo goed hedendaagse kunstenaars die middenin hun carrière staan. Dat kunnen we doen door het succes van de publiekstrekkers.” 

Hoe zie jij de rol van het museum als discussiehuis van de maatschappij? “Wij hebben zeker een rol om te duiden en uit te leggen. Zeker als het gaat om begrippen als Gouden Eeuw, male gaze en het naakt in de kunst. Het is goed om daarover te discussiëren en die zaken onder de loep te nemen. Zo kijken we ook naar titels van werken. We gaan niks uitwissen maar wel een discussie voeren. Dingen waren vroeger immers anders dan nu. Wat dat betreft staat ons museum midden in de maatschappij.” 

Isaac Israëls, De begrafenis van de jager, 167,5 x 302 cm. Kunstmuseum Den Haag

Hoe zou je je eigen smaak omschrijven? “Breder dan de 19e eeuw. Naast het Stedelijk en het Rijks bezoek ik graag de Mesdag Collectie, het Dordrechts Museum, het Drents Museum. Qua museale presentaties draait Nederland heel goed mee. In Parijs natuurlijk Musée d’Orsay, daar hangt echt ‘mijn’ kunst. Verder Centre Pompidou. Daar word ik heel gelukkig van. Ze hebben een collectie waar geen eind aan komt. En alles hangt er met een soort losheid en vrolijkheid waar ik zelf ook vrolijk van word.”

Gasthoofdredacteur van Tableau…? “Ontzettend leuk! Met als thema bijvoorbeeld al die prachtige tentoonstellingen over de 19e-eeuwse schilderkunst die te zien zijn in Nederlandse musea. Gelukkig zijn er nog genoeg verhalen te vertellen. Dat is misschien wel het geheim van een goede conservator: de combinatie van een goed verhaal en de praktische verwezenlijking daarvan. En bij elk werk bedenken wat de meerwaarde is: kill your darlings. Door die ervaring leer je het verhaal te vertellen in een inrichting die goed overkomt.  

Hoe blijf je op de hoogte van alle ontwikkelingen? “Ten eerste via de interne groepsapp met berichten uit de internationale media zoals The Art Newspaper, Artnet en andere bronnen zoals kranten en kunstbladen als Metropolis M, De Witte Raaf, Tubelight en uiteraard ook Tableau in onze bibliotheek. Mijn interesse gaattrouwens verder dan de 19e eeuw. Ook de moderne kunst van de 20ste eeuw vind ik interessant. Er zijn nog zoveel mooie verhalen te vertellen. Zeker hier in dit geweldige museum.”