Categorieën
2022 Stories

Kunstcollectie Jeannette en Martijn Sanders

‘Verzamelen doet iets met je’

Vijftig jaar geleden begonnen Jeannette en Martijn Sanders met het verzamelen van kunst. Hun collectie wordt alom hoog aangeschreven vanwege de diepte en de verscheidenheid. De collectie omvat vele honderden schilderijen, sculpturen, foto’s, tekeningen, video’s en installaties van meer dan 350 kunstenaars, vooral uit Europa en de VS. Kunst verzamelen is voor Jeannette en Martijn Sanders een manier van leven. Een intuïtief proces. ‘Toen wij begonnen met verzamelen in de jaren 70 gaf ons dat veel plezier. Het deed iets met je.’

SPANNENDE MOMENTEN

JS: ‘Er was in die tijd nog geen sprake van commercialisering. Tegenwoordig verzamelen veel mensen met andere bedoelingen. Het gaat vaker om beleggen en status.’ 

MS: ‘Ons heeft het verzamelen in ieder geval veel spannende momenten gebracht. Maar ook vriendschappen en soms wat jaloezie. Wie nu gaat beginnen met verzamelen kan ik aanraden: lees je in, maak je huiswerk, bereid je voor. Wij zijn altijd gulzig geweest met informatie. Veel praten met kunstenaars. En altijd alles goed blijven bekijken. Oud, nieuw, waar je op zit, wat je gebruikt, alles. Kijk maar om je heen: een Tolomeo lamp van Artemide, een stoel van Le Corbusier, glaswerk van Copier. Van alles kun je iets opsteken. Ook van mijn ouders, die verzamelden al. Het is erfelijk, dat zie je vaak bij verzamelaars. En Jeannette is er volop in meegegaan.’

LIMIET VAN 3000 GULDEN

JS: ‘Wij woonden om de hoek bij Museum Boijmans Van Beuningen. Daar ben ik als kind vaak geweest. Mijn ouders verzamelden geen kunst. Later ben ik het verzamelen gewoon ingetrokken, tot mijn grote plezier.’ 

MS: Vooral de architectuur had in de beginjaren mijn belangstelling. In Avenue had ik een artikel gelezen over de destijds nog onbekende Cees Dam. Die hebben we onze eerste flat laten verbouwen. Dat heeft hij heel mooi gedaan. We besloten overigens niet te gaan verzamelen, dat deden mijn ouders al, maar hooguit één werk te kopen. Dat werd iets van Peter Struycken. Maar toen we een werk van Armando zagen hangen in een galerie, waren we verloren en kochten dat ook. Dat was onze laatste, zeiden we.’ Het verzamelvirus had echter al toegeslagen. Want het bleef niet bij die twee werken. 

MS: ‘In het begin dwongen we onszelf alleen kunstenaars in huis te halen die nog niet zo beroemd waren. We hadden een limiet per werk van 3000 gulden. In die tijd kon je voor omgerekend 1500 euro serieuze kunstwerken kopen. Het was een andere tijd en gaandeweg leerden we de taal van het kijken en visuele ervaringen opdoen.’ 

Anselm Kiefer, Wege der Weltweisheit, 1976-1977 © Anselm Kiefer (foto Atelier Anselm Kiefer)

KLINKENDE NAMEN

Het is duidelijk dat het niet bij de aanschaf van die twee werken is gebleven. Inmiddels telt de verzameling van Jeannette en Martijn Sanders meer dan duizend werken, verspreid over het huis, het depot of in musea als bruikleen. Wat wordt verzameld? 

JS: ‘De galeriehoudster Riekje Swart zei ooit: wij verzamelen kunst die van je hart wordt afgescheurd. Een uitspraak waar we het deels wel mee eens zijn.’ 

MS: Wij hebben altijd geprobeerd een kunstenaar te volgen. Zo hebben we van zeker 25 kunstenaars werken uit verschillende periodes, dan kun je hun ontwikkeling goed zien. We kochten bijna altijd bij de galerie, die moet je ook steunen.’ 

JS: ‘Daar komt bij, als je naar een atelier gaat om iets te kopen en je koopt niks, dan is dat voor de kunstenaar enorm teleurstellend. Zo kochten we werken van Gilbert & George bij Art & Project. Een toonaangevende galerie die als een van de eerste de avant-garde naar Nederland bracht en behoorde tot de wereldtop. Dit jaar heeft Kröller-Müller een tentoonstelling met door Art & Project geschonken werken. Daar zie je kunstenaars met klinkende namen als Ger van Elk, Barry Flanagan, Richard Long, Juan Muñoz en Carel Visser. Zij waren als galerie heel invloedrijk.’

SCHAARSTE EN HAUSSE

Is er ook interesse voor oude kunst? 

JS: ‘Jazeker, ik denk dat dat bronnen zijn die je moet kennen wil je moderne en hedendaagse kunst kunnen waarderen. Je moet nooit focussen op maar een ding.’ 

MS: ‘Er zijn verzamelaars die denken: ik verzamel wat kunst en dan na twee jaar is het vijf keer zoveel waard. Die speculaties vallen vaak tegen. Dan zijn ze boos en wordt het op de veiling gegooid. Ach, misschien ben ik een oude man die zit te knorren, maar zo werkt het dus niet. Kunst is de laatste jaren steeds meer een beleggingsobject geworden en een statussymbool. En dat op de grootste markt ter wereld waar speculanten opereren met geheimzinnig geld: de kunstmarkt. Ik denk ook dat een aantal hele grote galeries de markt manipuleert. Zij bepalen wat er getoond wordt, wat de prijzen zijn. En als kunstenaars niet genoeg opleveren worden ze er rücksichtslos uitgegooid. Het werk moet passen bij de galerie en bij de cliënten. Ze creëren een kunstmatige schaarste, of een hausse. Dan zeggen ze: ik heb nou iets ontdekt! Echt iets voor jouw collectie. Je moet nu toeslaan, anders is het weg. Daar zijn wij nooit zo gevoelig voor geweest. Wij zagen het gebeuren en waren participant en toeschouwer tegelijk.’

Verder lezen? Bestel een losse editie of haal hem in de winkel.

Categorieën
2020 Columns

Thee of geen thee met hare majesteit?

De reden waarom grote kunstcollecties uiteindelijk niet in Parijs zijn beland…

Kunstcollectioneurs zijn vaak romantische, gevoelige mensen. In Parijs is hun gevoeligheid berucht, omdat immense kunstcollecties de stad verlieten om de meest bizarre redenen. In de laatste jaren waren dat belastingvoordelen, reden waarom de [link type=”article” id=”386″ target=”_blank” name=”Pinault-collectie”] quasi overnacht naar Venetië vertrok.. In de 19e eeuw ging het niet om geld, maar om de grootste eer die je toen kon halen: een kopje thee met de keizerin of koningin. En omdat het koninklijke thee-uurtje soms misliep, verlieten twee van de belangrijkste kunstcollecties Parijs voorgoed. De collectie van Sir Richard Wallace vertrok naar Londen en die van de gravin Galliera naar Genua – in Parijs bleven twee paleizen leeg over…

In de Engelstalige en Franstalige biografieën van Wallace is hij of ‘een echte Brit’ of ‘een Fransman met hart en ziel’  – in werkelijkheid was hij een rasechte Parijzenaar

 

The Wallace Collection

Sir Richard Wallace (1818-1890) bezat een van de beroemdste collecties van Franse kunst van de 18e eeuw (nu in een van mijn lievelingsmusea in London) daar is iedereen het over eens. Maar verder verschillen zijn Engelstalige en Franstalige biografieën. Hij was of ‘een echte Brit’ of ‘een Fransman met hart en ziel’ – in werkelijkheid was hij een rasechte Parijzenaar en sprak zijn hele leven Engels met een Parijs’ accent. Wallace werd in London geboren als Richard Jackson, buitenechtelijke zoon van een getrouwde vrouw en de toen 18-jarige Richard Seymour-Conway, later de vierde markies van Hertford. Deze bracht zijn zoon discreet naar zijn moeder in Parijs, waar hijzelf was opgegroeid en feitelijk leefde. De kleine Richard beleefde hier een droomjeugd bij zijn kleurrijke grootmoeder Maria Fagnani. Ze was dochter van een Italiaanse danseres en de graaf van Queensbury, trouwde tegen de wil van zijn familie met Hertford en vertrok daarom spoedig na de geboorte van hun zoon naar Parijs, waar ze een leuk leven leidde, terwijl haar man met andere vrouwen in Londen bleef. Ze kende iedereen en woonde midden in het toenmalig cultureel centrum boven het Café de Paris. De kleine Richard kon door het venster iedereen zien binnenlopen die in de kunstwereld telde. Maria – in kunstenaarskringen ‘Mie-Mie’ genoemd – nam haar kleinzoon overal mee, maar hij moest haar wel ‘tante’ noemen en zijn vader ‘oom’.

 

Het kasteel van Bagatelle in de Bois de Boulogne, een 18e-eeuwse ‘folie’ van koningin
Marie-Antoinette, in 1835 door de vader van Richard Wallace gekocht, om zijn toen al
befaamde collectie Franse kunst van de 18e eeuw onder te brengen. Hier leefden en stierven
vader en zoon, maar hun collectie verdween naar Londen.  

De vader van Richard woonde om de hoek, naast de Rothschilds in de Rue Laffite en kocht in 1835 het kasteel van Bagatelle in de Bois de Boulogne om zijn toen al befaamde collectie Franse kunst van de 18e eeuw onder te brengen. Een ideale plek, want de ‘folie’ – een kasteel dat in minder dan 100 dagen werd gebouwd na een weddenschap van de graaf van Artois met zijn schoonzuster koningin Marie-Antoinette – is een juweel uit de 18e eeuw. En omdat keizerin Eugénie een tot aan identificatie grenzende passie voor Marie-Antoinette koesterde, kwam ze graag bij de excentrieke Engelsman langs (een schatrijke ongetrouwde paardenfokker en kunstverzamelaar), die ook nog een kleine renbaan liet bouwen, zodat de keizerin tijdens de tea-time kon zien hoe haar zoon op Engelse pony’s rondjes reed. Maar Richard was op deze keizerlijke High Teas – Napoleon III kwam ook graag mee – niet welkom. Zijn vader weigerde hem officieel te erkennen. Daarom nam Richard op 22-jarige leeftijd de meisjesnaam van zijn moeder aan: Wallace. 

 
Charlotte Wallace sprak geen woord Engels, maar werd wel één keer bij Queen Victoria op de thee ontvangen – en dat telt!

 

Wel of geen thee

Ondertussen was hij zelf vader geworden van een buitenechtelijke zoon, die hij niet kon erkennen, omdat de familie Hertford (weer) weigerde de moeder voor de thee te ontvangen. Charlotte was een simpele ‘lingère’ (ondergoedverkoopster), die Richard op zijn erotische speurtochten samen met de dichters Baudelaire, Gautier en Flaubert en de schilder Delacroix had ontdekt in de Passage du Saumon. Daar ligt de clou van het hele verhaal: want toen Richard na de dood van zijn vader eindelijk met Charlotte kon trouwen en hun zoon erkende, zou Charlotte de meer dan 20 jaar van vernedering die zij had ondergaan, nooit vergeten of vergeven. Ze had een hekel aan Bagatelle waar Wallace de laatste jaren leefde en in 1890 stierf als ‘Bienfaiteur de Paris’, na wie enkele boulevards in Parijs waren vernoemd.
Toen tijdens de Commune van 1870/71 bijna iedereen was gevlucht toen het koningspaleis en het stadhuis in brand stonden, was hij gebleven om de Parijzenaars in nood te helpen: hij gaf een fortuin uit aan ziekenhulp, bouwde ziekenhuizen en ontwierp zelf de fonteinen die overal in de stad werden neergezet: voor de armen die het dure drinkwater niet meer konden betalen. Zo horen de ‘fontaines Wallace’ nog steeds tot het stadsbeeld van Parijs, net als de metro-ingangen van Guimard en de Eiffeltoren. Alleen zijn kunstcollectie heeft hij na de woelige revolutiejaren in veiligheid naar Londen gebracht, vanwaar ze niet meer terugkeerde. Hij onterfde zijn zoon en vier kleinkinderen – ook weer omdat hij zijn schoondochter van lage komaf niet wilde ontvangen – en Charlotte ging in Londen wonen. Ze sprak geen woord Engels, maar werd wel één keer bij Queen Victoria op de thee ontvangen – en dat telt!
 

 Een van de 100 door ‘Bienfaiteur de Paris’ ontworpen (en betaalde)
‘fontaines Wallace’, die nog steeds tot het stadsbeeld van Parijs horen. 

 

De collectie Brignole-Sale

De gravin van Galliera (1811-1888) – drie jaar jonger dan Wallace en één jaar voor hem gestorven – was ook een buitenlandse aristocrate in Parijs, maar dan wel in een familie waar alles rechtlijniger verliep. Zij kwam als kind naar Parijs, niet om een buitenechtelijk kind te verbergen, maar omdat haar vader daar als ambassadeur was benoemd. De Brignole-Sale behoorden tot de grote patriciër-families die over Genua regeerden. De hoog aristocratische familie had goede banden met het Franse koningshuis, omdat koningin Marie-Amélie, echtgenote van koning Louis-Philippe, ook een Italiaanse was. Maria Brignole-Sale groeide dus op in de kring van de familie d’Orléans, die ze na de revolutie van 1848 opnam in het schitterende Palais Matignon (de huidige residentie van de premier). Ze bezat verder een dozijn paleizen, want ze was intussen getrouwd met een schatrijke bankier, die dankzij Napoleon III een fortuin zou verdienen aan de stadsvernieuwing van Parijs, de nieuwe spoorwegen en de bouw van het Suezkanaal. De ‘duchesse de Galliera’ – de enige titel die ze wilde dragen – werd door koningen en keizers voor de thee uitgenodigd, want ze gold als de rijkste vrouw van Frankrijk. Bij de dood van haar man erfde zij in 1876 het kolossale vermogen van 280 miljoen Goudfranken (vergelijkbaar met de huidige $100 miljard van Bernard Arnault). 

 

De gravin was dol op een tea-time met een majesteit en had een hekel aan.. postzegels…

 

De beledigde gravin

Aan haar zoon wilde ze niets vereven, deze keer niet vanwege een vrouw die haar niet beviel, maar wegens zijn grenzeloze en onverzadigbare passie voor postzegels, waaraan zij een hekel had. Philippe, petekind van de Franse koningen, had ook helemaal geen gevoel voor etiquette en thee drinken en had in een ruzie met zijn ouders al zijn adellijke titels afgelegd om zich door een Oostenrijkse postzegelverzamelaar te laten adopteren. Philippe de La Renotière von Ferrary (aan het einde van zijn leven slechts Philippe Arnold) ging de geschiedenis in als de grootste postzegelverzamelaar ooit, met een collectie die in 1921-24 in veertien legendarische veilingen, waar verschillende koningen tegen elkaar opboden, het toen astronomisch bedrag van 30 miljoen nieuwe franken opbracht.
Omdat ze geen geld voor filatelie wilde uitgeven, besteedde de gravin haar hele fortuin aan filantropie en liet een groot paleis bouwen om de kunstcollectie van haar familie (met portretten van haar voorouders van Rubens en Van Dijck) aan de stad Parijs te schenken. Maar in de woelige tijd na de Commune – de jaren waarin Wallace zijn collectie naar Londen bracht – veranderden de gevoelens van de gravin voor de Franse staat. Nadat de familie d’Orléans – die nog steeds bij haar in het Hôtel Matignon woonde – daar in 1886 een feestelijke bruiloft had gevierd, waar de hele Europese adel uitgenodigd was, maar niet de Franse (‘socialistische’) president, wreekte deze zich voor deze belediging, door drie weken later de hele familie d’Orléans uit Frankrijk te verbannen. 
 
 

Het Palais Brignole-Galliera, in 1878-96 in opdracht van de gravin Galliera gebouwd om haar kunstcollectie aan de stad Parijs te schenken. Maar na haar dood bleef het paleis jarenlang leeg… Foto: © GM pour Palais Galliera

Nu zat de gravin helemaal alleen in haar paleis met uitzicht op de grootste privé tuin van Parijs en met 200 dienstbodes (!), maar geen majesteit meer voor de tea-time. Kort voor haar dood nam ze een blad papier en onterfde op een handgeschreven codicil de stad Parijs `uit solidariteit met de familie d’Orléans’. Na haar dood ging de collectie Brignole-Sale naar Genua, waar ze vandaag nog in het Palazzo Rosso en het Palazzo Bianco te zien is. En toen het Palais Galliera eindelijk voltooid was, stond het jarenlang leeg… Nu is er het modemuseum van de stad Parijs ondergebracht, dankzij bijna 200.000 legaten de waarschijnlijk grootste modecollectie ter wereld, dat na een tweejarige verbouwing deze lente weer opengaat. En daar zie je ook een Tea-gown van toen en begrijp je dat een kopje thee niet zomaar een drankje was, maar iets wat voor een grote kunstverzamelaar echt telt. 

Meer artikelen van Waldemar Kamer lezen? 
https://tableaumagazine.nl/articles/arnault-vs-pinault-deel-1
https://tableaumagazine.nl/highlights/het-verhaal-achter-de-brand-in-de-notre-dame