Categorieën
2022 Columns

Gastcolumn: De zin van kunst verzamelen

Er is een verzamelaar die mij al een tijdje fascineert. Hij is de ster van een YouTube-clip die ik minstens twintig keer heb bekeken. Even dacht ik dat we precies hetzelfde deden, dat we allebei nutteloze, maar aantrekkelijke dingen verzamelen. Gewoon, omdat we van mooie dingen houden. Dingen die soms bijna waardeloos zijn, maar waarvan we de vorm of de glans niet kunnen weerstaan. Vanuit een soort kunstliefde. Maar daar begon het te wringen. Want de verzamelaar uit de clip is geen mens, maar een vogel. Een satijnblauwe prieelvogel om precies te zijn. En die verzamelt niet uit kunstliefde. De voorkeur van de satijnblauwe prieelvogel gaat vooral uit naar felblauwe dingen, zoals snoeppapiertjes, flessendoppen en plastic bestek. Die spullen slepen de vogels naar hun nest om de aandacht te trekken van potentiële partners. Zodat ze zich kunnen voortplanten. Dat praktische doel zette mij aan het denken. Verzamel ik echt uit kunstliefde? Of heb ik onbewust ook een doel? Dat leek me waarschijnlijk. Maar welk? Want een partner heb ik al. Ik besloot dat grondiger uit te zoeken, beginnend met de vraag waarom mensen eigenlijk mooie dingen verzamelen. Het is namelijk best een rare gewoonte. Je kunt die spullen immers niet eten en ze hebben geen enkel ander praktisch nut. Het einddoel is zelfs volstrekt onduidelijk. Flippo’s of alle soorten Happy Meal-speeltjes die ooit zijn uitgegeven – okay. Maar een collectie kunstwerken? Wanneer is zoiets af? Geen kunstverzamelaar die het je kan vertellen. En toch werken ze gestaag door. Ze zoeken, keuren, kopen, verschepen en verslepen. Soms een leven lang. Misschien is dat precies de bedoeling. Is het zoals de filosoof Schopenhauer vermoedde, dat mensen altijd op zoek zijn naar een doel in het leven, omdat het leven zelf geen doel heeft. Storten we ons daarom op tijdrovende hobby’s waaraan we eindeloos kunnen blijven bouwen en schaven. Zodat het altijd mooier of beter lijkt te worden, maar vooral nooit af is.

VERHALEN VERTELLEN

Nu was Schopenhauer een onverbeterlijke pessimist. Er zijn ook vrolijker verklaringen te verzinnen. Zoals de menselijke behoefte aan verhalen. Omdat verhalen ons helpen verklaren wat we niet begrijpen, waardoor we beter uit de voeten kunnen met onszelf en onze omgeving. U denkt nu misschien: ‘Wat heeft dat met het verzamelen van kunst te maken?’ Het antwoord is: heel veel, want kunstwerken zijn verhalen. Of beter gezegd: ze dragen verhalen in zich. Op allerlei manieren. Zoals het zonlicht in een geschilderd landschap kan doen denken aan een onbezorgde zomer uit je jeugd. Of juist aan een verloren vakantieliefde.

Goede kunstwerken bevatten eindeloos veel verhalen. Vraag aan honderd museumbezoekers (vóórdat ze het tekstbordje lezen) om het drieluik van Paula Rego te duiden, en je krijgt honderd verschillende antwoorden. Hoe dat kan? Omdat de voorstelling mysterieus is en omdat Rego alles – ook in technisch opzicht – zo meesterlijk heeft uitgevoerd.

We doorgronden de scènes niet, maar zien wel allerlei dingen die we herkennen. Mensen van vlees en bloed, met emoties die verdomd veel op de onze lijken. Emoties die we duiden vanuit de situatie waarin wij ons op dat moment bevinden. We projecteren ze. Daarom verschilt de persoonlijke betekenis van zo’n kunstwerk per keer. Als je net een dierbaar iemand hebt verloren, voel je iets anders bij The Pillowman dan een half jaar eerder, toen je leven in rustiger vaarwater was.

De beste kunstwerken laten ons niet alleen zulke heftige emoties projecteren. Ze geven ook iets onbetaalbaars terug. Ik kan het niet precies uitleggen, maar het gevoel lijkt op een sensatie die ook muziek teweeg kan brengen. Een ervaring die meer is dan eenrichtingsverkeer. Jij luistert, maar de muziek lijkt ook jou te horen. Op diezelfde manier troostte de ‘kussenman’ van Rego een paar maanden geleden niet alleen de afgebeelde mensen, maar ook mij.

Een kunstwerk dat je zo kan raken, zou je het liefst altijd dichtbij je willen hebben. Thuis bijvoorbeeld. Nou weet ik niet hoe het met u zit, maar The Pillowman is beslist altijd buiten het bereik van mijn portemonnee geweest. En dat is maar goed ook, want zo’n sterk kunstwerk moet dagelijks door veel meer mensen gezien kunnen worden. Alleen al daarom verdient het Kunstmuseum een groot compliment voor deze aankoop, die afgelopen februari bekend werd gemaakt. Voor de verwerving ontving het museum financiële steun van de Vereniging Rembrandt, waar ik sinds twee jaar als redacteur werkzaam ben. Dat maakt het volgende een beetje verdacht, en daarom hoop ik dat u mij gelooft als ik zeg dat ik het oprecht meen. Dat ik het ook had gezegd als ik er niet werkte. En dat ik het al ruim tien jaar tegen alle kunstliefhebbers in mijn omgeving zeg. Namelijk: dat ze lid van deze vereniging moeten worden, omdat je dan direct bijdraagt aan aankopen van dit kaliber. Die doen ertoe. Écht. Want iedereen verdient zijn eigen ‘kussenman’.

Laurens Meerman is online redacteur bij de Vereniging Rembrandt en publicist, met een bijzondere belangstelling voor de geschiedenis van het verzamelen.

Meer lezen? Bestel een losse editie of haal hem in de winkel.

Categorieën
2022 Highlights

Balenciaga: Meesterlijk Zwart — Kunstmuseum Den Haag

‘Als haute couture een orkest is, dan is Balenciaga de dirigent en de rest van ons slechts de musici die de aanwijzingen van de meester volgen’, zei Christian Dior eens. Cristóbal Balenciaga (1895-1972) wordt beschouwd als le maître onder de couturiers. Het Kunstmuseum Den Haag brengt een eerbetoon aan deze ontwerper. Ruim 100 topstukken uit de collecties van Palais Galliera en Maison Balenciaga stelen de show in de tentoonstelling ‘Meesterlijk zwart’. Naast meer dan zestig kledingstukken, zijn er zwarte toiles (katoenen proefmodellen), hoeden en sieraden, maar ook tekeningen, filmbeelden en fotografie uit het archief van Maison Balenciaga te zien. Zijn vakmanschap, precisie en revolutionaire silhouetten maken van hem de meester der couturiers. Een van Balenciaga’s favoriete kleuren was zwart. Hoe de ontwerper een betoverend spel speelt met deze kleur, is in de tentoonstelling te bewonderen. Het gebruik van zwart geeft de kunstenaar tal van artistieke mogelijkheden. Met zwart benadrukt hij het sculpturale en complexe ontwerp van een getailleerd kostuum, een oogverblindende avondjurk of volumineuze baby doll dress. Wie goed kijkt ziet vervolgens ook de rijke, vaak contrasterende texturen en prachtige details. Zwart in kant, borduurwerk, fluweel, gedrapeerde zijde, franjes of schitterende pailletten – elk couturestuk is magnifiek uitgevoerd.

De jaren 50 en 60 worden beschouwd als hoogtepunten uit Balenciaga’s carrière. In tegenstelling tot de getailleerde ‘New Look’ van Christian Dior, elimineert Balenciaga de taille waardoor er nooit eerder vertoonde silhouetten ontstaan. De ontwerper verkiest comfort, bewegingsvrijheid en volume boven strakke pasvormen. Voorbeelden hiervan zijn half-getailleerd mantelpak (1951), tuniek-jurk (1955) en la robe sac (1957). In 1958 ontwikkelt Balenciaga met de Zwitserse textielfabrikant Abraham het materiaal ‘gazar’. Deze stevige en tegelijk lichte zijden stof behoudt de vorm, waardoor het geschikt blijkt voor architecturale en volu- mineuze ontwerpen. Regelmatig pronken zijn designs op covers van Vogue en Harper’s Bazaar. Zo fotografeerde Irving Penn in 1967 model Sue Murray in een schitterende jurk van Balenciaga. Bezoekers kunnen om deze ontwerpen lopen als een driedimensionaal beeldhouwwerk – precies zoals de couturier zelf voor ogen heeft. Voor het eerst zijn er zoveel ontwerpen van Balenciaga in Nederland te zien. 

Balenciaga: Meesterlijk Zwart 
Kunstmuseum Den Haag

24 september 2022 t/m 05 maart 2023

Meer lezen? Bestel een losse editie of haal hem in de winkel.

Categorieën
2021 Highlights

Paula Rego in Kunstmuseum Den Haag

Kunstmuseum Den Haag presenteert in samenwerking met Tate Britain de grootste overzichtstentoonstelling van Paula Rego met meer dan zeventig collages, schilderijen, etsen en tekeningen. Rego werd in 1935 in Portugal geboren, ten tijde van het dictatoriale regime dat tot 1974 stand zou houden. In 1951 verhuisde Rego naar Engeland voor een opleiding aan de Slade School of Fine Art in Londen (1952-1956). Van begin af aan neemt zij de omstandigheden waarin ze opgroeit mee in haar werk: machtsverhoudingen, seksualiteit en mythologie vormen een rode draad in haar oeuvre.

Jarenlang werkt de kunstenaar met hetzelfde model Lila Nunes, haar muze, die zij portretteert wanneer de werken over haarzelf gaan. Inspiratiebronnen zijn voor haar onder meer karikaturen, krantenberichten, gebeurtenissen op straat, kinderliedjes, nachtmerries en verlangens. Daarnaast doet Rego zelfonderzoek door Jungiaanse therapie te volgen zoals te zien is in de serie Possession (2004) waar een vrouw op een divan letterlijk worstelt met haar gevoelens. Ook The Dance (1988) heeft een autobiografisch karakter, waarin Rego het turbulente huwelijk met haar ongeneeslijk zieke man Victor Willing verbeeldt, die destijds overleed. Op de voorgrond danst haar man met een andere vrouw, daaromheen schildert de kunstenaar zichzelf in verschillende levensfasen.

Daarnaast snijdt Rego al sinds de jaren 50 thema’s als het koloniale verleden van Portugal en de onderdrukte positie van vrouwen aan. Deze maatschappelijke kwesties brengt ze te- rug in een onderzoek naar haar innerlijke gevoelens. Zo gaat The Artist in Her Studio (1993) over haar plek in een door mannen gedomineerde kunstwereld. Op dit zelfportret neemt ze een stereotype mannelijke houding aan. Een grote inspiratiebron hiervoor is de schrijver Amandine Aurore Lucile (1804-1876) die onder het pseudoniem ‘George Sand’ een feministe avant la lettre was. Met hedendaagse discussies over gender en macht, zijn de werken van Rego actueler dan ooit.

Paula Rego
Kunstmuseum Den Haag
27 november 2021 tot 20 maart 2022
www.kunstmuseum.nl

Meer highlights lezen? Bestel hier de losse editie! Op de hoogte blijven van alle ontwikkelingen op het gebied van tentoonstelling, meld je dan aan voor onze nieuwsbrief of abonneer je op Tableau Magazine!

Categorieën
2020 Jong talent

Jong talent: Frouke van Dijke conservator Kunstmuseum

Frouke van Dijke (31), conservator Kunstmuseum Den Haag, gespecialiseerd in 19e-eeuwse kunst. Inmiddels zes jaar bij Kunstmuseum Den Haag en met ca. tien tentoonstellingen en publicaties op haar naam, zoals de meest recente over Breitner en Israels. 

 “Verhalen vertellen, dat vind ik het mooiste”

Hoe ben jij de museumwereld ingerold? “Na stages bij o.a. de Neue Pinakothek in München en Kunstmuseum Den Haag wist ik dat ik zelf ook tentoonstellingen wilde maken. Werken met objecten in een museum leek mij als kunsthistoricus zonder meer het leukste. En het liefst over de 19e eeuw, een periode waarin veel gebeurt. Kunstenaars worden zich ervan bewust dat ze in een bepaalde stijl werken. Ze gaan zich profileren als ‘moderne kunstenaar’: een nieuw fenomeen. Zo kunnen ze zich afzetten tegen wat er vóór hun gebeurde. Kunstkritiek komt op, met als gevolg: bronnen om te reconstrueren wat er in die tijd gebeurde.” 

Hoe word je conservator? “Door een combinatie van doorzettingsvermogen en geluk. Voor kunsthistorici liggen de banen immers niet voor het oprapen. Gelukkig mocht ik hier stage doen als conservator in opleiding. Ik was letterlijk op de juiste plek op het juiste moment. Er was iemand nodig voor de 19e eeuw en blijkbaar was ik goed bevallen. Ik kreeg toen mijn eerste betaalde baan en viel met mijn neus in de boter.” 

Waar ligt voor jou de uitdaging? “Het is een combinatie van inhoudelijk onderzoek en het maken van verhalen om aan het publiek te vertellen. Daar heb je ingrediënten voor nodig en dan ga je op jacht naar bruiklenen. Het is heel dynamisch werk. Nu mag ik als conservator verhalen maken en daarover schrijven en tentoonstellingen inrichten. Er komt heel wat bij kijken: budgetten, vormgeving, bruiklenen. Al doende leer je de fijne kneepjes van het vak.”

Hoe worden tentoonstellingen gepland? “We werken met een meerjarenplan. En er zijn  mogelijkheden om je eigen ideeën te realiseren. Er worden hier zoveel tentoonstellingen gemaakt, dat is een voordeel. Je hoeft niet vijf jaar te wachten tot je iets mag doen. Verder zijn er wensen van de directie. Zoals de Monet-tentoonstelling. Daar zijn we zo’n vier jaar mee bezig geweest om dat te organiseren. Ondertussen ben je als conservator simultaan ook met andere projecten bezig.”

Schrijf je bij elke tentoonstelling een catalogus? “Meestal wel. Soms schrijf ik alleen en soms met andere auteurs: specialisten die worden gevraagd om een bepaald onderwerp uit te diepen. Zelf schrijf ik het verhaal dat bij de tentoonstelling hoort. Een van de leukste dingen om te doen. Zeker ook omdat ik al jong schrijver wilde worden. Wat er dan ook bij komt kijken: PR, podcasts en optredens bij Opium en op de radio. De pers wil horen wat je te vertellen hebt.” 

George Hendrik Breitner, Meisje in rode kimono (Geesje Kwak), circa 1893, olieverf
op doek, 82 x 53,5 cm, Kunstmuseum Den Haag.

Waar ben je op dit moment mee bezig? “Met Anders Zorn, de Zweedse kunstenaar, gepland voor dit najaar. Die past goed in de lijn van de Europese 19e-eeuwers die wij willen laten zien, zoals onlangs Max Liebermann. Zo heeft elk land zijn eigen helden. Kunstenaars die vaak veel hebben gereisd en hebben samengewerkt. Zo zat Zorn in Parijs en Londen. We krijgen prachtig werk uit het Nationalmuseum in Stockholm. En voor 2022 werken we aan een grote tentoonstelling over Impressionisme. Iets toevoegen vinden we dan belangrijk, je moet niet steeds hetzelfde verhaal vertellen.” 

Wat is het mooie van werken als conservator bij het Kunstmuseum? “Dat je volop het podium krijgt om verhalen te vertellen. We hebben elk jaar een of twee grote tentoonstellingen en ook al zit ik in dat specifieke tijdvak, het is elke keer weer anders. Mijn werk brengt mij naar nieuwe plekken, zoals Zweden en straks weer naar Parijs. Het is geweldig om iets dat mij fascineert over te brengen op een breed publiek. De magie zit echt in het vertellen van verhalen.”

Anders Zorn, Midzomerdans, 1897, olieverf op doek, 140 x 98 cm, Nationalmuseum, Stockholm.

Bij de tentoonstelling ‘Breitner vs Israels: vrienden en rivalen’ gebruik je termen als ‘een artistieke bokswedstrijd’. Ongebruikelijk? “Ik kreeg zelfs een boze mail van iemand die het schandelijk vond dat ik er een wedstrijd van had gemaakt. Wat ik wilde belichten is dat rivaliteit zo’n belangrijk onderdeel is van de kunstwereld. Vroeger wellicht wat explicieter dan tegenwoordig. In de brieven van Israels en Breitner lees je letterlijk hoe ze tegen elkaar opboksen. Ze kijken voortdurend wie er beter is. Competitie en succes, daar ging het om. Dat lees je al bij Vasari die in de 16e eeuw biografieën van kunstenaars schreef. Verhalen vol jaloezie en moord.” 

Bezoekersaantallen zijn belangrijk. Wordt er gemikt op Blockbusters? “Monet was echt een groot succes. Zo’n tentoonstelling  betekent: veel investeren. Dat moet dus veel opleveren. Met Breitner vs. Israels mikten we ook op een groot publiek, maar zulke aantallen hadden we niet verwacht. Dat is dan een meevaller. Publieksvriendelijk programmeren blijft belangrijk maar het maken van blockbusters brengt enorme kosten met zich mee.” 

Richt het museum zich vooral op een groot publiek? “Nee, het is niet zo dat commerciële doelen belangrijker zijn dan artistieke doelen. Wij hebben altijd tentoonstellingen voor zowel het grote publiek als de fijnproevers, zoals Rob van Koningsbruggen tegenover Monet en Emo Verkerk tegenover Rothko. Commercieel succes is dus niet ons hoofddoel. We programmeren net zo goed hedendaagse kunstenaars die middenin hun carrière staan. Dat kunnen we doen door het succes van de publiekstrekkers.” 

Hoe zie jij de rol van het museum als discussiehuis van de maatschappij? “Wij hebben zeker een rol om te duiden en uit te leggen. Zeker als het gaat om begrippen als Gouden Eeuw, male gaze en het naakt in de kunst. Het is goed om daarover te discussiëren en die zaken onder de loep te nemen. Zo kijken we ook naar titels van werken. We gaan niks uitwissen maar wel een discussie voeren. Dingen waren vroeger immers anders dan nu. Wat dat betreft staat ons museum midden in de maatschappij.” 

Isaac Israëls, De begrafenis van de jager, 167,5 x 302 cm. Kunstmuseum Den Haag

Hoe zou je je eigen smaak omschrijven? “Breder dan de 19e eeuw. Naast het Stedelijk en het Rijks bezoek ik graag de Mesdag Collectie, het Dordrechts Museum, het Drents Museum. Qua museale presentaties draait Nederland heel goed mee. In Parijs natuurlijk Musée d’Orsay, daar hangt echt ‘mijn’ kunst. Verder Centre Pompidou. Daar word ik heel gelukkig van. Ze hebben een collectie waar geen eind aan komt. En alles hangt er met een soort losheid en vrolijkheid waar ik zelf ook vrolijk van word.”

Gasthoofdredacteur van Tableau…? “Ontzettend leuk! Met als thema bijvoorbeeld al die prachtige tentoonstellingen over de 19e-eeuwse schilderkunst die te zien zijn in Nederlandse musea. Gelukkig zijn er nog genoeg verhalen te vertellen. Dat is misschien wel het geheim van een goede conservator: de combinatie van een goed verhaal en de praktische verwezenlijking daarvan. En bij elk werk bedenken wat de meerwaarde is: kill your darlings. Door die ervaring leer je het verhaal te vertellen in een inrichting die goed overkomt.  

Hoe blijf je op de hoogte van alle ontwikkelingen? “Ten eerste via de interne groepsapp met berichten uit de internationale media zoals The Art Newspaper, Artnet en andere bronnen zoals kranten en kunstbladen als Metropolis M, De Witte Raaf, Tubelight en uiteraard ook Tableau in onze bibliotheek. Mijn interesse gaattrouwens verder dan de 19e eeuw. Ook de moderne kunst van de 20ste eeuw vind ik interessant. Er zijn nog zoveel mooie verhalen te vertellen. Zeker hier in dit geweldige museum.”

Categorieën
2020 Highlights

Isaac vs George

Rond het einde van de 19e eeuw maakt een aantal schilders zich los van de Haagse School. Den Haag wordt voor kunstenaars als Isaac Israëls en George Hendrik Breitner te klein en in 1885 trekt de jonge Isaac naar de grote stad: Amsterdam. Daar studeert hij aan de Rijksakademie, waar het bestuur hem al snel wegstuurt omdat hij volgens hen al volleerd is. Ook Breitner verhuist in 1886 naar Amsterdam en studeert een jaar aan de Rijksakademie. 
 

Isaac Israels, Hoedenwinkel van Mars op de Nieuwendijk te Amsterdam, 1893,
olieverf op doek, 64,5 x 59,5 cm, Groninger Museum.

De schilders bewegen zich in Amsterdam in dezelfde kringen en zijn beide vooral geïnteresseerd in het schilderen van het stadse leven in een losse toets. Ze laten zich inspireren door elkaars werk en zijn wederzijds geïntimideerd door het talent van de ander. Maar hoewel er veel overeenkomsten zijn tussen de twee kunstenaars, heerst er een grote rivaliteit tussen de twee. Dit heeft onder andere te maken met hun verschil in afkomst. De schilders stoppen allebei rond hun veertiende met school. Isaac gaat in de leer bij zijn vader Jozef Israëls en groeit op als kroonprins van de Nederlandse schilderkunst. George groeit op als zoon van een commissionair in granen die niets ziet in het talent van zijn zoon en liever heeft dat hij op kantoor komt werken. George moet vechten voor zijn opleiding en met hulp van zijn tekenleraar Neurdenberg lukt dit. Breitner is eerst jaloers op de succesvolle intrede in de kunstwereld van de acht jaar jongere Israëls, maar hij ervaart niet de druk van een zeer succesvolle schilder als vader waardoor Israëls vaak zoekende is in zijn werk. In de tentoonstelling ‘Israels vs Breitner – Vriendschap en rivaliteit’ in Kunstmuseum Den Haag komt deze wisselwerking aan het licht. 

te zien in Kunstmuseum Den Haag
t/m 20 mei 2020
www.kunstmuseum.nl
 

Categorieën
2019 Tentoonstellingen - Nationaal

Dwalen in het paradijs van Monet

Lees meer in Tableau Magazine!

Denk je aan Claude Monet (1840-1926), dan denk je aan weelderige waterlelies. Dat is zijn handelsmerk, daar is hij om geliefd. De schilderijen die hij maakte in zijn eigen utopia in Giverny, worden vandaag de dag voor recordbedragen verkocht. Vorig jaar nog bracht het waterlelieschilderij Nymphéas en fleur meer dan 75 miljoen euro op. Met de tentoonstelling Monet. Tuinen van verbeelding zoomt Kunstmuseum Den Haag-de nieuwe naam van het Gemeentemuseum-in op dit late werk. Het is al ruim dertig jaar geleden dat er een grote Monet-tentoonstelling was in ons land. Best vreemd als je bedenkt hoe vermaard Monet is. Frouke van Dijke, conservator 19e eeuw van Kunstmuseum Den Haag en verantwoordelijk voor de tentoonstelling licht toe: ‘Er zijn over de hele wereld continu tentoonstellingen van Monet, maar in Nederland hebben we niet zo veel Monets. Zelf hebben we er drie, dus als je een tentoonstelling wilt maken, ben je afhankelijk van bruiklenen. Omdat Monet zo populair is, moet je achteraan aansluiten in de rij. Je moet puzzelen om de bruiklenen te krijgen die je wilt, zonder dat die worden ingezet voor een tentoonstelling in Londen of New York. Er is altijd concurrentie.’

 

Claude Monet, waterlelievijver, 1899, olieverf op doek,
88,3 x 93,1 cm, coll. National Gallery, Londen

Dankzij een andere grootheid, Mondriaan, heeft Kunstmuseum Den Haag interessant ‘wisselgeld’. Musée Marmottan Monet in Parijs wil graag een tentoonstelling maken over Mondriaan. En dan kunnen ze niet om het Haags museum heen. ‘Zoals je ons nodig hebt voor Mondriaan, zo heb je Marmottan nodig voor Monet.’ Het vrij kleine museum bij Bois de Boulogne heeft de grootste Monet- collectie ter wereld. In 1966 heeft Michel Monet, de zoon van Claude, een deel van de honderden schilderijen die hij nog had van zijn vader geschonken aan het museum. ‘Ze vonden onze invalshoek om te focussen op het latere werk heel interessant.’

Magnum opus

Monet is 43 jaar als hij zich vestigt in Giverny, even ten westen van Parijs. Hij legt een grote tuin aan, compleet met vijverpartijen en een Japans bruggetje. Vanaf dat moment is deze tuin zijn belangrijkste onderwerp. De eerste Giverny-expositie is een groot succes, maar als Monets vrouw overlijdt, stopt hij met schilderen. Hij krijgt last van zijn ogen en raakt in een depressie. Hij pakt zijn schilderskwast pas weer op in 1914, de Eerste Wereldoorlog is dan net uitgebroken. In bijna volledige afzondering van de buitenwereld-alleen een paar galeriehouders en bevriende kunstenaars komen kijken waar hij mee bezig is-schildert hij waterlelies, op groot formaat. Hij heeft het plan opgevat om een monumentale wandschildering te maken die hij wil schenken aan de stad Parijs. Het moet zijn magnum opus worden: een installatie van acht reusachtige doeken, bestemd voor Musée de l’Orangerie. Een jaar na Monets dood worden in de twee ronde zalen de doeken opgehangen, maar er is dan totaal geen belangstelling voor dit alomvattende kunstwerk. Het is 1927, impressionisme is passé. Het is de tijd van dada en van Mondriaan. Deze installatie van ‘ouderwetse’ kunst wordt volledig genegeerd. Toch gaat het clichéverhaal van een kunstenaar die sterft als een arme kerkrat in dit geval niet op. Als hij zich vestigt in Giverny, begint zijn succes. Hij wordt stinkend rijk met zijn series van de kathedraal van Rouen en de tarwemijten, en sterft als de grootste kunstenaar van Frankrijk, als miljonair.

 

Claude Monet, Waterlelies, ca.1916-1919, olieverf op doek,
150 x 197 cm, coll. Musée Marmottan, Parijs

Abstract expressionisme

Pas in de jaren vijftig ontstaat er waardering voor Monets waterlelies. Die kentering heeft alles te maken met de tijdsgeest. Jonge kunstenaars als Jackson Pollock, Mark Rothko en Elsworth Kelly stormen met veel kabaal de kunstwereld binnen. Deze nieuwe generatie kunstenaars uit Amerika vindt het latere werk van Monet juist heel interessant. Zij zijn bezig met abstractie en het effect van niets dan kleur. Ze vinden zijn werk fantastisch en zo verandert Monet in een voorloper van het abstract expressionisme. ‘Bizar natuurlijk,’ zegt Van Dijke, ‘want Rothko is gekomen waar hij was zonder Monet. Hij had Monet niet nodig. En Monet was zelf helemaal niet bezig met abstractie.’

De jonge kunstenaars vinden Monets late werk fascinerend en protesteren tegen het heersende idee dat Monet niets zou hebben gedaan wat van belang is voor de moderne kunst. Barnett Newman schrijft zelfs boze brieven naar de directeur van het MoMA over het feit dat Monet een plek wordt ontzegd in de kunst. Uiteindelijk gaat het MoMA overstag, in 1955 schaft het museum zijn eerste Monet aan. Wél met het idee dat hij een voorloper is van het abstract expressionisme. Zo plaatsen ze hem in de tijd. Overigens geeft dat de carrière van die jonge kunstenaars ook een boost: zij kunnen nu over hun geheel nieuwe, baanbrekende kunst zeggen: kijk, hier komen wij vandaan. Vanaf dat moment gaat het snel. Als het MoMA de waterlelies heeft gekocht, wil iedereen er een hebben. Drie jaar later is er een grote brand in het MoMA, ook de Waterlelies overleven het niet. De jonge Dan Flavin-nog onbekend, minimal art bestaat nog niet-schrijft een brief waarin hij vraagt om een klein stukje van die verwoeste Monet. Van Dijke: ‘Dat geeft aan hoe er ineens in een jaar of drie, vier een devotie ontstaat voor de late Monet. Die brief van Flavin is overigens ook te zien in onze tentoonstelling.’

Onder de Blauweregen

Als opmaat naar de tentoonstelling heeft Kunstmuseum Den Haag hun Blauweregen (1917-1920) anderhalf jaar geleden van de muur gehaald voor een grondige restauratie. Van Dijke: ‘Als je het schilderij van dichtbij bekijkt, zie je hoe ongelooflijk fascinerend het oppervlak van het doek is. Monet stapelde verf over elkaar, laag over laag over laag, om het er dan weer af te schrapen. Ook haalde hij zoveel mogelijk olie uit de verf, onze restaurator noemt dat ‘uitmageren’. Daardoor krijg je een substantie als een soort krijt. Monet speelde een spel met mat en glans. Hij wilde zijn werken nooit vernissen, want dan zou dat effect weg zijn. Hij was altijd bezig met kleur, die moest zo goed mogelijk bewaard blijven. Bij de oude meesters had hij gezien dat het vernis soms vergeelt, daar was hij als de dood voor en hij gebruikte dan ook heel bewust stabiele pigmenten.’

 

Claude Monet, Blauwe- regen, 1917-1920, olieverf op doek,
150,5 x 200,5 cm, coll Gemeentemuseum Den Haag

Om erachter te komen hoe het schilderij bedoekt is, ging het onder een röntgenapparaat. Gek genoeg was dat nog nooit gebeurd, het hing altijd op zaal. Zo gaat het vaak: hoe beroemder een doek, hoe minder onderzoek. Het is te belangrijk om niet te tonen en te kwetsbaar om te reizen. Groot was de verrassing toen onder de Blauweregen iconische waterlelies zichtbaar werden. Waarschijnlijk heeft Monet dit werk als eerste gemaakt voor de reeks in de Orangerie en het-toen de verf al droog was-overgeschilderd. Als je weet waar je moet kijken, kun je het zelfs met het blote oog zien. Deze ontdekking maakt de publiekslieveling van het museum nóg specialer.

Nog steeds een bron van inspiratie

Monet is ook nu nog een bron van inspiratie voor kunstenaars. Op twintig kilometer van Kunstmuseum Den Haag, verraadt de bijna bedwelmende geur van verse olieverf in het atelier van Hans de Bruijn (1959) dat hier flink geschilderd wordt. Zijn metershoge atelier in Leiden vraagt om metershoge doeken. Die schildert hij zeker, maar eerst laat hij twee schilderijen van bescheidener formaat zien. De man met grote baard en palet in zijn hand, geschilderd in pasteltinten, is onmiskenbaar Monet. Zijn gedaante weerspiegelt in het water. Het is gemaakt naar een foto waar Monet in Giverny voor de waterlelies staat, op zijn tachtigste verjaardag. ‘Ik heb het Doppelgänger genoemd, naar een van de laatste liederen van Franz Schubert’, licht De Bruijn toe. ‘Hij beschrijft daarin hoe een jongen verliefd is op een meisje, maar zij niet op hem. Als hij ’s nachts naar haar huis loopt, denkt hij dat hij haar ziet, maar het blijkt een weerspiegeling te zijn. Monet is daar ook veel mee bezig geweest. De beschouwer hoeft dit verhaal niet te weten, maar voor mijzelf is het wel belangrijk om dit te kunnen maken. Er zijn al heel veel mooie schilderijen gemaakt van druiventrossen, dat hoef ik niet meer te doen. Ik wil echt iets toevoegen aan de kunst, daar ben ik bewust mee bezig, en ook ambitieus in.’

 

 Hans de Bruijn, Waterlelievijver, 2018, olieverf op doek, 210 x 400 cm

 

Geschilderde natuur

De Bruijn is een schilder pur sang, een kunstenaar die zijn opleiding kreeg aan de kunstacademie in Den Haag en de Rijksakademie in Amsterdam. Hij bewondert schilders als Pollock, Rothko en Monet. ‘De waterlelies van Monet zijn bijna abstracte schilderijen, waarbij het vooral om kleur en beleving gaat. Monet is aan zijn ogen geopereerd en in zijn brieven klaagt hij dat hij alles blauw ziet. Dat vond hij jammer. Nu vinden wij dat heel mooi.’

Zoals Monet nooit naar Japan hoefde te gaan om toch geïnspireerd te raken door het het land van de rijzende zon, zo trekt De Bruijn er niet op uit om en plein air te schilderen. Hij schildert de nageschilderde natuur, waarbij hij zich baseert op werk van anderen. ‘Dat geeft me vrijheid, maar ook houvast en een concreetheid om me uit te drukken. Omdat ik mijn inspiratie haal uit de geschilderde natuur noem ik mijn oeuvre ook wel: het landschap van de schilderkunst. Verval, ten onder gaan en weer opnieuw groeien, manifesteert zich heel sterk in de natuur. Dat idee van kringloop – het proces van verval en groei-spreekt me erg aan.’

Bruggetje van Monet

Hoewel hij nooit in Giverny is geweest, eigent De Bruijn zich wel het bruggetje van Monet toe. Hij wijst naar een schilderij van een brug, met weerspiegelend water eronder. De man op de brug is een zelfportret. ‘Als je zo’n Japans bruggetjes schildert, denk je onmiskenbaar aan Monet, dat is een iconisch beeld geworden. Ik gebruik die brug van Monet om het naar onze tijd te halen.’

Hans de Bruijn, De hardnekkigheid van de hoop VI, 2017,
olieverf op doek, 350 x 250 cm

Nog even terug naar die reusachtige doeken. De Bruijn heeft een serie van zeven giganten gemaakt. Het idee daarvoor ontstond toen hij een klein schilderij zag van Caspar David Friedrich, waarop een man en een vrouw naar de maan kijken. ‘Waarschijnlijk zijn het de kunstenaar en zijn vrouw, in de tijd dat ze gingen trouwen. De maan was in de Romantiek het symbool van voorspoed, een ontwortelde boom van het noodlot. Dat citaat heb ik overgenomen, maar bij mij zie je niet wat er gebeurt. Dat laat ik in het midden; het kan goed zijn, het kan slecht zijn.’ In de reeks figureert De Bruijn zelf ook, soms met zijn vrouw. Voor de toeschouwer vindt hij het niet van belang dat hij dat is, voor hemzelf is het dat wel degelijk. ‘Omdat ik weet dat Friederich er zelf ook staat. Ik wil de geschiedenis naar me toe halen, dat is als brandstof voor mij. Zo kan ik de geschiedenis veroveren, door er letterlijk in te gaan staan.’ 

Monet. Tuinen van Verbeelding, Kunstmuseum Den Haag, 12 oktober 2019 t/m 2 februari 2020. www.gemeentemuseum.nl

Hans de Bruijn wordt vertegenwoordigd door Galerie Absoluut Art (met vestigingen in Knokke, Gent en Brussel) en door Galerie de Twee Pauwen in Den Haag. Op zondag 23 februari 2020 opent zijn tentoonstelling Bespiegeling in Galerie de Twee Pauwen. www.hansdebruijn.com